Morgenster

Morgenster, een fotomodel


redactie - Wilma van Oss


 

Morgenster  (Tragopogon pratensis)

 

Naamgeving

De soortaanduiding ‘pratensis’, in de weide groeiend, verwijst naar zijn standplaats.

De bloempjes van de bloeiwijze zijn alleen ’s morgens geopend, vandaar de naam Morgenster.

Er komen in Dreumel twee ondersoorten voor. De Gele morgenster (Tragopon pratensis subsp. pratensis en de Oosterse morgenster (Tragopon pratensis subsp. orientalis).

De Morgenster hoort bij de familie van de Composieten (Asteraceae).

 
   
Voorkomen
De Morgenster komt voor langs wegen en in het weiland, op matig voedselrijke, grazige grond. In Nederland is de Gele morgenster vrij algemeen. De Oosterse morgenster is een plant die voornamelijk voorkomt langs de grote rivieren en is ook in Dreumel aangetroffen. Deze laatste soort staat op de Nederlandse Rode Lijst (planten die zeldzaam en/of sterk afgenomen zijn).
 
Herkenkenmerken
 

De hoofdjes zijn alleenstaand en bloeien van mei tot augustus. Ze bestaan alleen uit lintbloemen.Je kunt de ondersoorten herkennen als ze bloeien. De hoofdjes van de Gele morgenster (links) zijn ongeveer drie centimeter en lichtgeel. De omwindselbladen (pijl) zijn even lang of iets langer dan de lintbloemen.

 

 
De hoofdjes van de Oosterse morgenster (rechts) kunnen wel vijf centimeter zijn. Ze zijn oranjegeel en de omwindselbladen zijn duidelijk korter dan de randbloemen.

 

De bladeren van de Morgenster zijn heel kenmerkend. Ze zijn grasachtig. Dat heeft geen van de soorten met bloemen die lijken op die van de Morgenster. Dus een heel goed herkenkenmerk.

 
 

 

De plant draagt vruchtjes (nootje) met gesteeld vruchtpluis . Deze fotogenieke ‘pluizenbol’ is groter dan die van de Paardebloem en is onderwerp van veel natuurfotografen.