Een afgekeurde tennisbal en een kromme tak

Willy van Leeuwen – Dreumel


De eerste krassen op het ijs zette ik op de sloot achter ons huis in de Oude Maasdijk. Ik moet toen een jaar of zes geweest zijn. Voor mijn gevoel kon je vroeger ieder jaar schaatsen. We hadden thuis twee paar houten schaatsen: een paar behoorlijk botte bootjes en aftandse Friezen. Dat waren houten schaatsen met zo’n krul aan de voorkant. Ze waren de hele familie al rond geweest en nu waren wij aan de beurt om ze verder af te slijten. Als je begon kreeg je de Friezen. Kon je een beetje schaatsen dan waren de bootjes aan de beurt.
 
Die ouderwetse schaatsen moest je met linten onder stevige schoenen binden. Als ik dat zelf moest doen, waren mijn handen er bijna afgevroren. Om die dan weer warm te krijgen viel niet mee, want meer dan door opoe gebreide duimwanten waren in die tijd niet in de aanbieding.
 
Trouwens die linten kon je als jochie ook moeilijk strak getrokken krijgen, met als gevolg dat de schaatsen na een paar slagen zo goed als naast je schoenen zaten in plaats van eronder.

Heel af en toe had mijn vader tijd om ze onder te binden. Dan bond hij ze binnen bij de warme kachel onder en dan bracht hij me, dragend in de brandweergreep, naar de sloot.

De schaatsen zaten dan zo strak vastgeregen dat de ringen waardoor de linten aangetrokken moesten worden diepe afdrukken achterlieten in het vel en de enkels.

 

Friese doorlopers (boven) en botjes van Piet Bouman

Een stoel om achter te krabbelen was niet voorhanden. Nee, we krasten een paar keer en remden dan door ons tegen de walkant van de sloot te laten vallen.

Alle kinderen van de hele buurt genoten van de ijspret op de sloot. Er was altijd wel een moeder die een koekje kwam brengen of een beker warme chocolademelk. Als het al bijna donker was, werden we naar huis geroepen.

Met rode wangen, verkleumde handen en blauwe knieën van het vallen kropen we met de schaatsen omhoog geheven naar binnen (de ijzers mochten niet nog botter worden). We hoopten dat mijn vader of moeder de bevroren linten los wilde maken en hadden ze geen tijd, dan lieten we ze eerst bij de fornuiskachel ontdooien.

 
Toen ik wat ouder was, mocht ik, meestal onder toezicht van mijn oudere zus of nicht, op de wielen aan de Griendweg gaan schaatsen. Dat was geweldig: een wereld ging voor me open.
Er was altijd wel een ouder iemand die je even wilde helpen met schaatsen onderbinden. Een zitplek was vaak snel gevonden in een van de in het ijs vast gevroren roeibootjes.

In vergelijking met de sloot was de wiel een immense ijsvlakte. Wanneer je ook op de twee andere wielen kon schaatsen had je het gevoel dat je deelnemer van de Elfstedentocht was. Zo groot leek alles in vergelijking met dat smalle slootje achter het huis.

 
Tegenover de wiel woonde Wiel (hoe krijgen ze het verzonnen) Janssen. Er werd altijd verteld, dat waaghals Wiel altijd als eerste het ijs op ging om te controleren of het dik genoeg was. Als hij zei “it geat on”, dan durfde iedereen zijn voorbeeld te volgen.

Als klein kind hielden we ons bezig met allerlei tikspelletjes en als er ook sneeuw gevallen was met sneeuwbalgevechten.

Opgeschoten jongeren of zelfs volwassenen in de vorstverlet veegden de baan als het nodig was. Een enkele keer was er zelfs provisorische verlichting op de voorste wiel.

Schaatsen op de wiel. Rechts schaatsen Theo en Joke Nijtmans  
Er werd een bouwlamp hoog in een boom gehangen en het schijnsel hiervan bood genoeg licht om ook ’s avonds nog even te genieten.
 
Wat ik mij nog het best herinner uit die tijd waren de ijshockeypartijtjes. De achterste wiel was het domein van de stoere binken.

Sommigen waren zo handig dat ze thuis zelf een nepstick van een panlat en multiplex maakten, maar de meesten doken het griendbos in en scheurden een kromme tak van een stronk af.

Soms werd de tak met kromme knots op het eind wat gefatsoeneerd met de kniep of hiep, maar meestentijds moest ie er zo mee door.

Zo’n natuurlijk gevormde stick was een prima wapen om het afgekeurde tennisballetje een flinke opdonder te geven, zodat je hem weer een tijdje moest gaan zoeken in de brede rietkraag.Later kwam iemand op het idee om in plaats van een balletje een schijf hout te gebruiken.

 

winter 1978/79: Henk van Welie op het Vaticaan. Op de achtergrond wordt ijshockey gespeeld

Van een puck had nog nooit iemand gehoord. Niet iedereen was even handig met de hockeystick, zeker niet in combinatie met schaatsen. Een flinke lel tegen hoofd of ledematen van je tegenstander was dan het gevolg.
 
Eens was ik het slachtoffer van zo’n ongecontroleerde slag. Het kwam mij op een bloedneus, een flinke bloeduitstorting en een lichte hersenschudding te staan.

Over was het met de schaatspret, want met een hersenschudding moest je een week plat. Wat heb ik toen gebaald, maar ja: moet je ook maar niet met de grote jongens mee willen doen.

Als puber kreeg ik ook in de gaten dat er een andere sekse was. Op het ijs werden de eerste contacten gelegd.

Tikspelletjes werden aanraakspelletjes en als je gevangen moest worden door een meisje was er altijd wel een ondergelopen bochtig slootje het griendbos in waar je een moment samen was.

 

1978: Tonnie en Johan Nijtmans op de achterste wiel

Vaak werd er dan gauw een kusje gestolen op een koude wang. Wat oudere paartjes uitvraten wist ik in die tijd nog niet. Gekke bokkensprongen zullen ze in de vrieskou niet gemaakt hebben denk ik.
 
De wielen bleef het domein voor vele schaatsers. Ook volwassenen en kinderen uit ” ’t turp” wisten de weg te vinden. Een echte schaatsclub was er niet, maar toch werd er regelmatig koek en zopie aangeboden.  Er werd ook aan kunstrijden gedaan. Théke Nijtmans en zijn vrouw konden dat heel goed.
 

Januari 1985: schaatsen op de Kil

 
Ik breidde langzaam mijn territorium uit. De Kil kwam in beeld en ook verschillende plassen in Alphen, Wamel en zelfs Heerewaarden werden bezocht. Ik kon inmiddels zelf mijn schaatsen onderbinden en hielp soms als stoere tiener kinderen bij mij uit de buurt, zoals ik ooit ook geholpen was.

De kunstschaats deed zijn intrede. Ik kreeg mijn eerste nieuwe schaatsen met schoenen. Ze waren enkele maten te groot, want dan kon je ze jaren aan. Nog goed weet ik dat ik de tandjes aan de voorkant menigmaal vervloekt heb, omdat ik daardoor regelmatig op mijn bakkes ging. Sommigen lieten het onderste tandje er van afslijpen, maar dat was mijn eer te na, want je kon er ook lekker mee afzetten.

 
Vlak voor de kerst (2007) was het zoontje van de buren achter op de sloot. Het ijs was net sterk genoeg. Hij had geen bootjes of Friezen onder. Nee echte ijshockeyskates. Samen met een vriendje schoven ze een zwarte schijf naar elkaar. De professionele sticks waren keurig op maat en trendy gekleurd.

Ik wreef eens over mijn hoofd. Mijn bult is allang weg, de hersenschudding vergeten. Mijn zwarte kunstschaatsen heb ik nog steeds, maar waar blijven de koude winters, want volgens mij is het met schaatsen net als met fietsen: dat verleer je nooit.