Dirk van Ooijen


 

Toon mij uw schoenen en ik zeg u wie gij zijt - Ko van den Boom

(bron: Tweestromenland nr. 98, blz. 17 t/m 19; foto's Stichting Tremele)

 

Dirk van Ooijen, markant schoenmaker

 

In Dreumel en omstreken was hij een begrip. Als schoenmaker gaf hij een geheel eigen invulling aan zijn vak. Zijn klanten brachten hem een bezoek omdat hun schoenen kapot waren, of omdat ze nieuwe wilden kopen. Velen maakten van de gelegenheid gebruik om in zijn werkplaats rond te kijken. Dat was een avontuur op zich.

De regionale krant, ja zelfs het NCRV-pro­gramma Showroom, waarin 'excentrieke' landgenoten in de schijnwerpers werden gezet, wilde hem dolgraag portretteren. Maar hij wimpelde alles af. Soesa, vond hij het.

Dirk van Ooijen, geboren op 21 januari 1932 in Appeltern, voelde zich het meest op zijn gemak tussen zijn schoenen en zijn trouwe klanten. Op 11 september 1998 in Dreumel overleed hij, in zijn woning die hij Hieris't had gedoopt. Achtentwintig jaar geleden werd hij weduwnaar en zijn kinderen zijn later één voor één uitgevlogen, maar toch heeft hij Hieris't  nooit verlaten.

Oktober 1997

We naderen het huis en zien een bordje aan de muur, weliswaar tientallen jaren oud, maar nog goed te lezen: 'Van rijkswege gediplomeerd schoenhersteller". Over de keien lopen we langs de zijkant van de woning naar de werkplaats. We slaan linksaf en stoppen even tussen het huis en het schuurtje.

Hier stonden vroeger enkele marktkraampjes boordevol met gymschoenen uit Indonesië, voetbalschoenen uit China, leren schooltassen, riemen, schaatsen, laarzen en klompen. Wie zich als jongetje geen dure voetbalschoenen van Quick of Adidas kon permitteren, haalde bij Dirk een paar Chinese. Het markt­kraampje is intussen verdwenen, nu staat er een tuinhuisje. Bovendien staan er op de oprit twee partytenten, waaronder dozen liggen. Op een van die dozen zitten twee witte duiven. Verderop staat een kooi met parkieten.

Nadat we verschillende obstakels hebben omzeild, openen we de deur van het schuurtje. "Vollek!" roepen we, terwijl we ons opnieuw verbazen over de gigantische hoeveelheid schoeisel die ons omringt. Met ingetrokken nek om ons hoofd niet te stoten, vervolgen we onze weg naar het hart van de werkplaats, waar we de meester hopen aan te treffen.

 

Het gerucht ging dat er een levensgroot portret in olieverf van hem was geschilderd. Zou dat hier hangen? Nee, er staan wel veel heiligenbeelden, van de maagd Maria, Onze Lieve Heer, en er hangen wijze en minder wijze spreuken en advertenties van lang geleden aan de wand. Tussen de werkbank en de diverse leesten waar wij de schoenmaker verwachten, vinden we hem niet. Voor ons ligt een grote berg schoenen. Die moeten allemaal nog gerepareerd worden.

Een vakman is hij, maar reken er niet op dat hij je schoenen volgens belofte zal repare­ren. "Hou 't maar op volgende week", is zijn gevleugelde uitspraak. Vaste klanten weten van tevoren dat ze twee of drie keer tevergeefs zullen terugkomen voordat de 'operatie' voltooid is.

We vervolgen onze zoektocht door het schuurtje vol schoenen, gereedschap en heiligenbeelden. In het voorbijgaan knikken we naar St. Jozef en maken rechtsomkeert, in de hoop onze schoenmaker in huis te vinden. Buiten manoeuvreren we tussen de hindernissen door en stevenen af op de altijd openstaande keukendeur.

 

Op de drempel wordt het ons letterlijk wit voor de ogen: overal opgestapelde schoenendozen, van kindersandalen tot ouwemannensloffen. We duiken de keuken in waar dichte en open dozen staan en bovendien een aantal beeldjes, onder wie St. Antonius met Kind, terwijl aan de muur ook ingelijste afbeeldingen van heiligen hangen.

Voorzichtig lopen we verder, want hoewel we de omgeving inmiddels kennen, raken we dat ongemakkelijke gevoel niet kwijt, het gevoel dat we niet kennen in een samenleving waar deuren doorgaans dicht zijn en vergrendeld.

 

Vanuit de. keuken steken we ons hoofd schroomvallig door de deurope­ning en zien de meester in de woonkamer staan, terwijl hij een schoen staat te bestude­ren. Hij kijkt op. De begroeting is hartelijk: zijn glimlach, de pretoogjes achter de bril, de onafscheidelijke pet, de bruinleren voor­schoot voor het buikje en de eveneens onaf­scheidelijke filtersigaret.

Achter hem hangt zijn portret aan de muur. Inderdaad, levensecht geschilderd. Verder zien we veel koekoeksklokken, want dat blijkt een derde ver­amelobject van hem te zijn. Afgezien van devotionalia hangt er nog een zwartwitfoto van een vrouw, zijn vrouw, die iets uitdrukt van weemoed, omdat haar eenvoudig de tijd niet was gegeven om het leven in z'n volle omvang te beleven.

"Hoe is 't ermee?" vraagt hij joviaal, waarna hij opent met een mop: "Ik kwam laatst een bekende tegen, maar ik herkende hem bijna niet. Weet je waarom? Zijn hele hoofd zat in het verband. Ik vroeg: 'Wat is er gebeurd?' Zegt hij: 'Er zat een wesp op mijn hoofd.' Toen vroeg ik: 'Heb je daarom al dat verband nodig?' 'Nee', zegt-ie, 'maar mijn vrouw wilde 'm met de koekenpan dood­slaan.'

Toch kan hij ook serieus zijn, zodat een tipje van de sluier die rond zijn persoonlijkheid hangt, wordt opgelicht. Ooit was hij drieënhalf jaar bij de mariniers en hing hij in 1953 tijdens de overstroming van Zeeland onder een helikopter om drenkelingen te redden.

  Schoenmaker Dirk van Ooijen, geschilderd door
Ed van Heek circa 1985
 
 

 

In die tijd zou hij een wild type zijn geweest die soms een slechte dronk had. Het uit­gaansleven, vooral in de omgeving van de kazernes waar hij was gelegerd, kende hij als zijn broekzak. Verwijs naar die tijd en de melancholie druipt van zijn gezicht. Spon­taan vloeien hem de namen van kroegbazen en bekenden die hij toen tot zijn vrienden rekende over de lippen.

"Een schitterende tijd", zegt hij en voegt eraan toe: "Toen Amsterdam nog Amsterdam was." Maar die oude mens heeft hij afgelegd, hij leeft in een wereld die voornamelijk uit schoenen bestaat. Als in elk paar daadwerkelijk mensenvoeten zouden zitten, maakte hij al gauw deel uit van een menigte van drie- tot vierduizend personen. "Alleen de kabouters weten hoeveel het er zijn", zegt hij zelf.

 
Een of twee keer per week gaat hij met zijn Eend-stationcar naar Antwerpen of naar een markt in de omgeving om zijn voorraad schoenen, beelden en klokken aan te vullen.

Zelden of nooit zie je hem in een café of in een winkel. Zijn werkruimte heeft een sociale functie: enkele mannen maken deel uit van zijn gezelschap, drinken koffie met hem, helpen hem met kleine klusjes en doen boodschappen voor hem. De bakker brengt het brood aan huis, de melkboer de pap.

In de huiskamer loopt hij met een doos naar achteren, naar de trap, en terwijl hij tegen me blijft praten, schuifel ik voetje voor voetje naar hem toe om te horen wat hij tegen me zegt, want zijn woorden komen gedempt voorbij de deurpost.

Wij praten maar door en wanneer ik mijn hoofd in de deuropening steek, zie ik hoe smal de trap is geworden door ontelbare opgestapelde schoenendozen. Er wordt gezegd dat zelfs zijn slaapkamer voor de helft met schoenendozen is gevuld.

Even verbazingwekkend is het dat hij nooit lang hoeft te zoeken als de klanten ergens om vragen. Hij houdt de heilige Antonius in ere en mag op diens wederdiensten rekenen.

Terug in de kamer steekt hij een nieuwe sigaret op en vraagt: "Lust je koffie?" Hij loopt naar de keuken, waar een ingenieus apparaatje staat, dat in een handomdraai poeder en heet water omtovert in koffie, thee of chocolademelk.

Ik geef hem mijn gehavende schoenen. Het blijkt voor hem aanleiding te zijn om een van zijn theorieën te ontvouwen: "Ik kan aan iemands schoenen zijn karakter aflezen, wist je dat?" Ik schud mijn hoofd en kijk hem nieuwsgierig maar ook wantrouwend aan, want het zou evengoed het intro van zijn zoveelste grap kunnen zijn.

Al pratend lopen we door de keuken, via het binnenplaatsje, naar het schuurtje. Onderweg geeft hij hier en daar een toelichting bij bepaalde schoenen, waar hij ze heeft gekocht en dat het een buitenkansje was om zo'n partij in één keer op de kop te tikken.

 

In zijn werkplaats zucht hij diep, als hij zijn blik neerslaat en de om reparatie smekende berg schoenen ziet liggen. Hij neemt er eentje uit en steekt van wal: "De schoenen zijn de spiegel van iemands karakter. Kijk, de zijkant van deze zool is helemaal afgesleten. Die meneer helt als het ware over naar zijn linkerkant. Zoals je ziet leidt hij geen evenwichtig leven."

 

Een glimlach, altijd een glimlach of een kwinkslag. Zijn woorden balanceren op het koord tussen onschuldige onzin en doorleefde wijsheid. "En zie je deze?" gaat hij verder. "Hiervan is de voorkant meer afgesleten dan de rest. Die mevrouw loopt duidelijk op haar tenen. " Ik lach, zonder overtuiging, omdat ik niet weet naar welke kant van het koord hij me duwt. "Zie je deze hak?" Ik knik en bekijk de plaats waar het rubber is weggesleten en het triplex van de zool erdoorheen komt. Dat belooft niet veel goeds... "Die loopt keurig netjes. Op deze plaats hoort de hak het snelst te slijten."

Ik haal opgelucht adem en voordat hij mijn eigen schoenen nog gaat analyseren, dank ik hem voor de consumptie. "Wanneer kan ik ze komen ophalen, Dirk?", vraag ik jovialer dan me eigen is. "Hou 't maar op volgende week", zegt hij zoals gewoonlijk. Onderweg naar buiten bekijk ik de heiligenbeelden nog eens. Het enige wat ik zo gauw niet zie is een beeld van een ongeschoeide karmeliet.

Houdoe war!