Beijers vermeldt daarover:
"Pas, in oudere vormen pasch / pesch is een afleiding van het Latijnse
pascuum = weide. Volgens Lindemans gaat het om een open weiland in woest
veld met hier en daar kleine bosjes en bomengroepen, maar is er in enkele
gevallen pas of passe = doorgang, toegangsweg, verbindingsgracht in te
herkennen. In het gebied van de grote rivieren is ‘pas’ in gebruik in de
betekenis van een perceel land met rijen populieren of wilgen bezet."
Schönfeld vermeldt:
"De schrijfwijze wisselt tussen pasch en pas; misschien dat pas „doorgang,
overgang” betekende. Bij ons leeft het woord het krachtigst in het Gelderse
grote rivierengebied, waar men het nog kent in de betekenis van perceel
griendhout (hakhout van wilgen of elzen)." |