Mollenpootjes voor de pijn |
||||
Johan van Oss (bron: Op zolder, achter de put, blz. 25) |
||||
|
||||
Voor alle voorzichtigheid noemen we ze Gerrit en Haske, want we hebben uit Dreumel een crimineel verhaal dat helemaal nog niet zo lang geleden is. Het gebeurde in januari 1938 dat Haske woorden kreeg met Gerrit. Nu is zoiets in Dreumel wel meer gebeurd zonder dat het in de krant hoefde, maar eigenljk was Gerrit een huisvriend van Haske. Gerrit had Haske nog nog niet zo lang geleden een bijzondere dienst bewezen. Hij had gezorgd, die Gerrit, dat de baby in het gezin van Haske pijnloos zijn melkgebitje zou krijgen. | ||||
|
||||
Gerrit kreeg voor zijn
vriendendienst een proces aan zijn broek, wegens dierenmishandeling en
mollentransport zonder vergunning. De Maas en Waalbode, die het mollenpootjesbericht in de krant van 19 januari 1938 opnam, signaleerde hier
terecht een oud bijgeloof. Het was vroeger wijdverbreid. In 1924 verkocht een apotheker in Bergen op Zoom nog mollenpootjes voor een stuiver het stel. Een schooljongen in Gorcum had mollenpootjes op zak om te winnen bij het knikkeren. Maar meestal werden ze gedragen als middel tegen kiespijn of om het melkgebit een pijnloze kans te geven |
||||
Het ging om de voorpootjes. voorwaarde was altijd dat ze van een levende mol kwamen. De mol moest "bewijzen" dat hij nog leefde door op eigen kracht weg te sukkelen. De pootjes werden in een zakje gedaan en de baby op de borst gehangen. Een rechtermollenpootje in de broekzak bracht geluk. Onder de arm gedragen beschermde een mollenpootje iemand tegen de "kwade hand". | ||||
Aan de andere kant kon een mol
iemand ook een "goede hand"bezorgen: een hand waar geneeskracht van uitging.
Vooral in Duitsland schijnt dit volksgeloof bekend geweest te zijn. Om
geneeskracht in de hand te krijgen moest je een mol net zo lang tussen je
vingers geklemd houden tot het beestje de pijp uit was. Ondermijnen |
||||
Het Dreumelse geval staat dus
niet apart. Het past precies in een oeroud en wijdverbreid patroon van nogal
totemistisch aandoende bijgelovigheden. Een geliefd dier is de mol in Maas
en Waal nooit geweest, niet alleen omdat hij de slabedden en de gazons
omwoelt, maar ook omdat hij de zomerkaden, dijken en kweldammen zou
ondermijnen. Een bejaarde agrariër in Puiflijk heb ik wel eens horen vertellen dat een mol in staat zou zijn gangen te graven in ondergelopen uiterwaarden. Hoog water zou het dier niet kunnen verdrijven. Bont |
||||
|
||||
|
||||
|