|
Nederlandse soldaten naar
Nederlands - Indië |
|
In 1942 werd
Nederlands-Indië bezet door de Japanners. De Nederlanders werden opgesloten
in de zogenaamde “Jappenkampen”. Daarmee werd tevens het Nederlands bestuur
buiten werking gesteld. |
|
Na de Japanse
capitulatie op 15 augustus 1945 ontstond er een gezagsvacuüm, dat
door de nationalistische leiders Soekarno en Hatta werd benut om de
Republiek Indonesië uit te roepen.
De voormalige kolonie
werd vervolgens tijdelijk bezet door Britse en Australische troepen.
Op Java en Sumatra waren zij geconcentreerd in een aantal enclaves
rond de grote steden. In de rest van deze twee eilanden had de
kersverse Republiek Indonesië min of meer vrij spel.
Nederland wilde de
Republiek niet erkennen en streefde naar herstel van zijn gezag De
Britten weigerden echter aanvankelijk om Nederlandse troepen op Java
en Sumatra toe te laten. |
|
|
Hatta (L) en Soekarno,
strijders voor onafhankelijkheid |
|
Overeenkomst van Linggadjati |
Pas in maart 1946, nadat
Nederland bereidheid had getoond tot onderhandelingen met de Republiek,
konden Nederlandse troepen de Britse posities in de enclaves overnemen. Er
volgden in het grensgebied doorlopend schermutselingen tussen Nederlandse en
Republikeinse troepen. Uiteindelijk kwam er een wapenstilstand en werd er
onderhandeld over een politiek akkoord, wat uitmondde in de Overeenkomst van
Linggadjati. |
|
Hierin werd bepaald dat
Indonesië een federale staat zou worden, waarin de Republiek één van
de deelstaten zou vormen. Het Akkoord van Linggadjati werd op 25
maart 1947 door de Tweede Kamer geratificeerd, maar tevens van een
aantal kanttekeningen voorzien. Het betrof financieel-economische
bepalingen en een aparte status voor Nederlands Nieuw-Guinea.
De regering van de
Republiek stemde om tactische redenen voor het akkoord, maar
weigerde in te stemmen met de aanvullende bepalingen. Een en ander
droeg natuurlijk niet bij aan het vertrouwen dat nodig was om verder
te werken aan een oplossing van het conflict tussen Nederland en de
Republiek. |
|
|
Nederlandse en
Indonesische delegatie in onderhandeling bijeen |
|
Opbouw omvangrijk militair
apparaat |
Nederland streefde er naar om op
korte termijn het gezag te herstellen en de beveiliging van zijn onderdanen
in Nederlands-Indië te waarborgen. De regering dacht dat de aanwezigheid van
een grote troepenmacht de Nederlandse onderhandelingspositie zou versterken. |
|
De troepen die Nederland nodig
dacht te hebben konden niet worden geleverd door de Indische legermacht, het
KNIL.
Deze formatie had, na de overgave aan Japan in 1942, feitelijk opgehouden te
bestaan. De wederopbouw van het
KNIL
werd weliswaar met kracht ter hand genomen, maar zou op korte termijn nog
onvoldoende resultaten afwerpen. |
|
De benodigde troepen
moesten dus vooral uit Nederland komen, van de Koninklijke Landmacht
(KL). Aanvankelijk waren dat oorlogsvrijwilligers (OVW'ers) en later
volgden grotere aantallen dienstplichtigen.
Aan het eind van de
Tweede Wereldoorlog in Europa en kort daarna werden
oorlogsvrijwilligers geworven voor de strijd tegen Japan.
Nadat Japan had
gecapituleerd stuurde de Nederlandse regering deze troepen toch naar
Indonesië, om bij te dragen aan herstel van het Nederlandse gezag
aldaar. Het totaal aantal oorlogsvrijwilligers bedroeg ongeveer
25.000 man. |
|
|
Frans van Welie (L) op
weg naar Nederlands - Indië |
|
Begin 1946 diende het
kabinet
een wijziging van de
grondwet
in die het mogelijk moest maken dienstplichtigen tegen hun wil naar
Nederlands – Indië te sturen. Op 24 september 1946 vertrok het eerste
troepenschip met
dienstplichtigen,
terwijl de grondwetswijziging pas in augustus 1947 in het
Staatsblad
werd afgekondigd. In de jaren 1946 t/m 1949 werden in totaal ongeveer 95.000
Nederlandse dienstplichtigen naar Nederlands – Indië gestuurd. |
|
|
|
|