Het Staat Ge 'schreeven'... (slot)

 redactie: Jodi van der Giesen

reacties/opmerkingen:karibuni@tele2.nl

nr.

55


 

Het was en is eigenlijk niet de gewenste bedoeling om uitzonderlijk lang stil te willen blijven staan bij alle vacatureperikelen die de kerk en scholen in Dreumel in het middelpunt van de gedocumenteerde belangstelling hield. Edoch, zolang als vermelding van Dreumel in geen andere contexten in tijdschriften en kranten wordt vastgelegd en er toch een waarheidsgetrouwe weerspiegeling moet worden nagestreefd over wat de zielen destijds bezig hield, is er geen ander vervolg mogelijk dan het onderstaande.

In de OK (no. 47) met daarin de gang van zaken verwoord over kerkelijke en schoolse vacatures en aanstellingen, wordt vooral Dhr. Rut(h) Schreeven boven het maaiveld uitgetild. Hij was gedurende een lange periode ‘tijdelijk’ onderwijzer en nog langer dorpsgenoot. Nadat hij niet alleen voor de klas, maar ook voor het Dreumelse altaar stond. Alwaar hij plechtig beloofde, op 26 mei 1821, eerst met Catharina Smulders († 28 april 1843) …

 

 

… en op 4 oktober 1844, voor zijn tweede huwelijk met Johanna van Deursen, hen aan te nemen tot zijn wettige echtgenoten.
 

Geheel terzijde zij opgemerkt dat het enige verbazing opwekt dat zijn tweede huwelijk niet vermeld wordt in de kerkelijke administratie van 1844, in tegenstelling tot zijn eerste huwelijk. Zie hier de summiere en wat gehaast lijkende optekeningen van 1844 uit het R.K. kerkregister:

 

 

Weliswaar wordt er een ´Schreven´ vermeld in de 1845 registratie, maar dat wijkt dan wel erg ver af van de datavermelding op hun trouwakte:

 

   

Maar dat terzijde.

In het tijdschrift ‘Nieuwe bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding, voornamelijk met betrekking tot de lagere scholen in het Koningrijk der Nederlanden, voor den jare 1831" lazen we al, onder het hoofdstuk …

 

 

… dat de vacature van onderwijzer weer vacant was geworden. Wilden gegadigden solliciteren naar deze functie, dan dienden ze mee te doen aan een vergelijkend examen. De burgemeester (Franciscus Johannes Auwers) ontving hun sollicitatiebrieven en nodigde hen vervolgens uit aan het sollicitatie-examen deel te nemen op 6 juni:

 

 

Vier kandidaten nemen daadwerkelijk deel aan dat examen, lezen we in weer hetzelfde tijdschrift, echter nu dat uitgebracht in de maand juli 1831:

 

 

En een maand later, juli 1831 wordt het heugelijke feit, via wederom hetzelfde tijdschrift, bekendgemaakt dat een nieuwe onderwijzer is aangesteld:

 

 

Gerardus Spruytenburg is het geworden.

Hij komt bepaald niet uit de regio. In huwelijkse bijlagen – vele jaren later ‒ wordt aangegeven wanneer hij werd gedoopt:

 
 

 

Zijn ouders waren Willem Spruytenburg en Antje Pronk.

In het Oost-Zaandamse doopregister wordt zijn doop verwoord, op 3 juli 1805:

 

 

Voor zover het digitaal zou zijn vastgelegd, is er weinig nieuws te melden over Gerardus Spruitenburg tussen zijn doop en zijn huwelijk. Je kon zijn gegevens trouwens wel al geregeld terugvinden op burgerlijke stand-akten, waar hij als getuige bij optrad.

 

 

Zelfs al vier maanden voor hij officieel wordt aangesteld als Dreumels onderwijzer.

Op 27 augustus 1836 trouwt hij in Dreumel met Helena Vink, vijf jaar na zijn aanstelling alhier.

 

 

De watersnood van 1861 noopt de notabelen van ook Dreumel een advertentie in de kranten te plaatsen. Pas hier, in De Tijd van 7 februari 1861, ontmoeten we Gerardus Spuijtenburg (op deze wijze geschreven) weer:

 

 

Uiteraard besteedt o.a. de Opregte Haarlemsche Courant aandacht aan het 25-jarig (+ drie dagen) huwelijksjubileum van Gerardus en Helena:

 

 

Gerardus Spruijtenburg wordt, samen met nog een aantal andere Dreumelnaren, beloond voor zijn inspanningen tijdens de watersnood van 1861, zoals wordt afgedrukt in het Algemeen Handelsblad van 25 september 1861:

 

 

Zie ook: Watersnoodmedaille: respectievelijk de nummers 7, 6, 4, 5 en anderen.
 

(Bron: Tremele) En als je dan eenmaal veertig jaar in dienst bent als openbare school-onderwijzer te Dreumel, dan misstaat het zeker niet om daar een dankwoord aan te wijden in o.a. De Tijd van 14 augustus 1871:

 

 

Het Nieuws van den dag van 16 augustus 1871 besteedt er heel wat meer aandacht aan:

 

 

Dreumel blijft weinig bespaard. Zo getuige wederom een watersnood. Die van 1876, als gevolg waarvan wederom een advertentie in o.a. Het Algemeen Dagblad van 23 maart 1876 verschijnt, waarin de vorming van een Dreumelse commissie (voor bijstand) wordt aangekondigd:

 

 

Het doek valt uiteindelijk en voorgoed voor Gerardus Spruijtenburg op 5 mei 1881. In De Tijd wordt dit bekendgemaakt door Helena Vink.

 

 

En vanzelfsprekend wordt zijn overlijden, op 75-jarige leeftijd, ook opgetekend in de Dreumelse overlijdensakten van dat jaar:

 

 

De gemeente Dreumel laat er geheel geen sprietje gras over groeien en plaatst negentien dagen na het overlijden van Gerardus Spruijtenburg de volgende vacature in Het Nieuws van de dag, op 25 mei 1881:

En dat is tegelijk het eind van de resultaten die de zoekopdracht ‘Spruijtenburg’ (op www.delpher.nl / tijdschriften) heeft opgeleverd.

Levert de zoekopdracht ‘Spruytenburg’ nog extra resultaten op dan?

Ja, heel veel. Maar geen relevante meer over Gerardus Spruijtenburg.

 

 

We dwalen veel te ver af. Terug naar de tijdschriften, die nu ‒1837 ‒ eindelijk ook andere onderwerpen tonen die niets met kerk en school te maken hebben en wel met Dreumel. Maar waar het nu precies over gaat??!

De summiere titel van dit tijdschrift (1 januari 1837) is: ‘De Vriend des vaderlands; een tijdschrift toegewijd aan den roem en de welvaart van Nederland en in het byzonder aan de hulpbehoeftigen in hetzelve, 1837, no 10’

En op bladzijde 53 wordt een boeiend onderwerp geannonceerd:

 

Ervan uitgaande dat
N. Westendorp een en ander nog ijlings op papier heeft gezet voor hij ‘wijlen’ was, blijft de vraag waar het over gaat rechtovereind. En internet levert weer een afdoend antwoord op die vraag.

‘Heirbanen’ was de Romeinse naam voor door hen aangelegde hoofdwegen en deze hebben deels de tand des tijds goed doorstaan, nadat

 

 

de Romeinen zich – in de vierde eeuw ‒ terugtrokken uit onze gebieden. Letterlijk vertaald zijn het overigens ‘wegen voor legers’.

In de schriftelijke uiteenzetting door wijlen N. Westendorp wordt De Zuidelijke weg verder gedefinieerd. Links de Romeinse plaatsnamen en rechts waar die zich in de wat recentere tijd (dus 1837) bevinden:

 

Wikipedia legt uit:

Ad Duodecimum (vertaald: bij de twaalfde) is een Romeinse plaats gelegen aan de zuidelijke route van Noviomagus naar Lugdunum Batavorum. De plaats staat ook op de Tabula Peutingeriana en ligt tussen Noviomagus en Grinnibus of Grinnes.

De afstand tot Noviomagus (Nijmegen) staat met 18 Gallische mijlen aangegegeven, die tot Grinnes als 6 mijlen. Veelal neemt men aan dat Grinnes het huidige Rossum in Gelderland is.

 

 

Pas tien jaar later komen we weer een vermelding van Dreumel tegen in een tijdschrift (van 1 januari 1848) dat zowaar een korte titel heeft meegekregen: ‘Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid, 1848’. Geloof het of geloof het niet. Dit tijdschrift telt 292 bladzijden. Hoofdstuk 41 gaat over:

 

 

Specifiek wordt positief aandacht besteed aan het stoomgemaal (van Ing. Fijnje):

 

 

Goh, wordt het net interessant vanwege de andere onderwerpen in andere tijdschriften, … komt toch het Dreumelse schoolnieuws in 1848 weer aan de orde:

 

 

 

*) Kwekeling = een onderwijzer in opleiding.

Fijnje blijft de persen bezighouden. In het Nieuwsblad voor de boekhandel van 24 mei 1849:

 

 

En in het ‘Tijdschrift ter bevordering van de Nijverheid’ in 1850 wordt nog maar eens aangetoond dat ook Dreumelnaren niets menselijks vreemd is:

 

 

Mogen we veronderstellen dat Dreumel er weer een ondermeester bij heeft, afgaande op de tekst van onderstaand artikel in een tijdschrift uit 1850? Je kon toen blijkbaar al heel jong voor een klas komen te staan.

 

 

Hebben de gezamenlijke inspanningen van zowel meester Spruijtenburg als ook die van ondermeester De Jong resultaat opgeleverd? Met samengeknepen billen zullen ook zij de uitslag afgewacht hebben van een onderzoek dat werd gepleegd om vast te kunnen stellen welke lotelingen van de lichting 1851-1852 konden lezen en/of schrijven. In het …

 

 

… van 1853 …

 

 

Lotelingen waren personen van het mannelijke geslacht die verplicht waren voor een periode van vijf jaar te dienen als militair. In eerste instantie nog in het Franse leger toen Nederland nog Frans was. De Nederlandse overheid zag echter blijkbaar geen reden deze wetgeving met betrekking tot de dienstplicht te veranderen en deze werd dan ook gehandhaafd, nadat Nederland weer op eigen benen was komen te staan (op 2 december 1813 werd Willem Frederik, zoon van stadhouder Willem V, ‘Soeverein Vorst van het Soeverein Vorstendom der Verenigde Nederlanden’).

Alle jongens moesten zich voor het jaar waarin ze negentien werden, laten inschrijven in de gemeente waar ze woonden. Op een later tijdstip was er dan een ‘loting’, gedurende welke bepaald werd welke jongelingen daadwerkelijk (vanaf hun twintigste) voor de dienstplicht (Militie) opgeroepen zouden worden. Direct volgend op de loting werden de lotelingen gekeurd en konden slechts, door de heren van de keuring, afgekeurd worden (bron: www.baasgansendonck.be )

 

 

34 mannelijke personen worden in 1831 geboren in de Gemeente Dreumel.

 

 

*) Drie van hen overlijden voor ze twintig konden worden.

En 38 in 1832:

 

 

*) Vijf van hen overlijden voor ze twintig konden worden.

Een doortimmerde verklaring waarom er, in verhouding met het aantal geboorten, slechts een zeer gering aantal Dreumelse lotelingen wordt genoemd in het bovenstaande lees- en schrijfonderzoek is niet bekend. Ter vergelijking Wamel:

 

 
Tot slot van deze Ouwe koe, nog enige aandacht voor de eerst ‘kweekeling’ en een paar jaar later ‘Ondermeester’ Udo de Jong, geboren te Dreumel op 19 december 1831.
 

 

Dertig jaren later, we hebben het dan over 1861 … ja, inderdaad, weer dat watersnoodjaar, … was Udo de Jong hoofd van de openbare school te Leeuwen. Koning Willem III (Koning der Nederlanden van 1849-1890) en zijn broer Hendrik brachten destijds een bezoek aan het rampgebied en Udo de Jong nam het initiatief om een gedenkteken te plaatsen op de plek waar de koning voet aan wal had gezet. Het monument dat destijds werd opgericht, op tekening en in het echt, na een renovatie in 1893 (foto 1975):

(http://www.dbnl.org/tekst/schu211land02_01/schu211land02_01_0009.php )